Een schijf koppelen en ontkoppelen in Linux

Een computer waarop Linux draait, mag slechts een paar schijven (bijvoorbeeld partities op een harde schijf of op een flashstation) beschikbaar maken, van alle schijven die door het systeem worden herkend. In tegenstelling tot Windows bewaart Linux geen onafhankelijke maphiërarchieën op afzonderlijke stations die met verschillende letters zijn aangeduid. Linux integreert de bestanden die op afzonderlijke schijven zijn opgeslagen in dezelfde maphiërarchie. Gebruikers voegen een nieuwe schijf toe door deze te "mounten", dat wil zeggen door een map in de globale hiërarchie aan te wijzen waaronder de inhoud van de nieuwe schijf zal worden geplaatst. U kunt schijven eenvoudig koppelen en ontkoppelen op Linux.

Stap 1

Log in op de Linux-computer als gebruiker "root". Start een opdrachtshell door in te loggen in de tekstmodus.

Stap 2

Controleer of de schijf die u wilt koppelen nog niet is aangekoppeld door deze opdracht in de shell in te voeren:

monteren

Druk op Enter." Zoek naar de Linux-naam van de schijf (bijv. "/dev/sda2") aan het begin van elke regel in de "mount"-uitvoer. Als er geen regel is die begint met de naam van de schijf, is de schijf nog niet gemount.

Stap 3

Monteer de schijf door de volgende opdrachten in de shell te typen:

mkdir -p /media/mountPoint

mount /dev/sda2 /media/mountPoint

Vervang "/media/mountPoint" door de locatie in de globale maphiërarchie waar u de nieuwe schijf wilt koppelen. Vervang "/dev/sda2" door de naam van de te koppelen schijf. Druk op Enter." Alle bestanden op de schijf zijn beschikbaar onder "/media/mountPoint".

Ontkoppel de schijf door ervoor te zorgen dat geen enkel proces momenteel toegang heeft tot een bestand of map erop. Voer de volgende opdracht in de shell in:

umount /media/mountPoint

Druk op Enter." Linux zal de naam van de drive ("/dev/sda2" in het voorbeeld) blijven begrijpen voor toekomstige commando's, maar de bestanden zullen niet langer toegankelijk zijn totdat deze opnieuw wordt gemount.